De Portefeuille - Rafael Barrett
De haveloze man kwam binnen. Hij hield zijn hoed in één hand en de portefeuille in de andere. Zonder op te staan riep de heer:
• Ah! Daar is mijn portefeuille. Waar heeft u die gevonden?
• Op de hoek van de calle Sarandí, op de stoep.
Met een trots en tegelijkertijd onderdanig gebaar gaf hij het voorwerp terug.
• U las mijn adres op het kaartje, is het niet?
• Ja mijnheer, kijkt u na of er niets ontbreekt…
De heer keek minutieus de papieren na. De vuile vingerafdrukken irriteerden hem. “Kijk eens aan hoe u alles bepoteld heeft!” Daarna telde hij onverschillig het geld na: duizend tweehonderddertig. Neen, er ontbrak niets. De ongelukkige was blijven staan en bekeek ondertussen de meubels en de draperieën… Wat een luxe! Wat betekenden die duizend tweehonderd dertig peso naast al dat fijne marmer, met haar lichte en onbeweeglijke gratie; al dat gekrulde en massieve brons dat blonk in de halfschaduw van de wandtapijten? De bewezen dienst verloor zijn waarde. De uitgeputte arbeider bedacht dat hij en zijn eerlijkheid verbleekten bij deze zaal. Al die fragiele beeldhouwwerken wekten bij hem geen indruk van kunst, maar van macht. Hij vertrouwde erop dat die macht hem gunstig gezind was.
Op straat regende het. Het was koud en donker. Binnen verspreidden de vlammen in de enorme open haard hun zachte en gastvrije warmte. De armoezaaier, die zelf in een armzalig hol woonde en die zo dikwijls honger had geleden, had net een dienst bewezen aan de eigenaar van zovele schatten… Maar zijn kapotte en modderige schoenen bevuilden het tapijt.
• Waar wacht u nog op? Vroeg de heer ongeduldig.
De arbeider verbleekte.
• De fooi, is het niet?
• Mijn vrouw is ziek mijnheer, geeft u mij wat u wilt.
• U bent eerlijk omwille van de fooi, zoals alle anderen. Sommigen vragen de hemel. En u, wat vraagt u? Vijftig peso? Of misschien het wisselgeld, de tweehonderddertig?
• Ik…
• Welk deel van mijn geld moet ik afstaan? Vijf procent, tien procent? Wat ben ik u verschuldigd? Geef antwoord! Welk deel van hun fortuin moeten de rijken afstaan aan de armen? Heeft u zich dat ooit afgevraagd? En als ik u iets verschuldigd ben, waarom heeft u het dan niet genomen? Spreek!
• U bent mij helemaal niets verschuldigd…
• En toch verwachtte u een broodkorst, een been om aan te kluiven. Neen, u bent een echte held: u houdt van miserie en veracht het geld. Maar helden bedelen niet om fooien. Kijk eens aan, een held die me niet in de ogen durft kijken of te gaan zitten in het bijzijn van de zondaar. Ik ben gek op de zonde: geïmporteerde delicatessen uit Europa, truffels en foie gras, Sauternes, Pommardi en Mumm – begrijp je – en de heerlijke dijen van de vrouw van wie jij zelfs nooit durfde dromen openen en in mijn kamer schilderijen ophangen die evenveel waard zijn als de rest van dit huis. Ik lieg niet zoals jij; ik zeg luid en duidelijk waar ik van houd en wat ik veroverd heb. En ik heb het niet veroverd door portefeuilles terug te brengen en aalmoezen te vragen.
De heer amuseerde zich kostelijk. De arbeider begon te trillen.
• Wie eerlijk is verwacht een fooi. Hij verwacht ze van mijn goedheid, het is te zeggen, van mijn lafheid. Ik behoor niet tot het slag mensen dat honderd peso laat varen en zich troost dat ze een miljoen hebben. Ik geef je geen cent. Eerlijk? Jij? Je bent verwerpelijk en pervers. Eerlijk? Jij die de gezondheid van je vrouw en het geluk van je kinderen in je handen had en naar hier gekomen bent om het aan mij te geven?
De arbeider zag in de blauwe ogen van de heer iets ijselijks en triest: de waarheid. Hij bleef maar trillen. De heer nam de biljetten uit de portefeuille en smeet ze in het vuur. De biljetten vatten vuur en opeens vatte ook de arbeider vuur. Hij greep de kapitalist bij de nek en probeerde hem op de grond te werpen om hem te vertrappen. Maar het lukte niet: zijn vijand was goed doorvoed en ging dikwijls schermen in de club. De ongelukkige indringer werd verslagen, opgetild, uit de kamer en van de trappen geworpen. Terug op straat gegooid, waar het regende, waar het koud was en de nacht viel… En de heer glimlachte bij de gedachte dat hij een verachtelijke slaaf voor enkele ogenblikken in een mens had veranderd, hij die zo gewend was het omgekeerde te doen.