| |
Opnieuw juridische procedure tegen dwangarbeid in kader WWB Leos - 03.02.2008 14:59
De strijd van de nieuwe bijstandswet met internationale mensenrechtenverdragen trekt meer en meer de aandacht. Opnieuw is een juridische procedure tegen deze misstand opgestart. Opnieuw juridische procedure tegen dwangarbeid in kader van Wet Werk en Bijstand Nadat eerder een Arnhemse bijstandsgerechtigde, ondersteund door een advocaat van Abvakabo-FNV, een procedure had aangespannen tegen de gemeente Arnhem wegens het - in strijd met internationale mensenrechtenverdragen - opleggen van verplichte tewerkstelling in het kader van de WWB, is inmiddels een tweede procedure gestart door een inwoner van Vlaardingen, die eveneens als bijstandsgerechtigde geconfronteerd is met dwangarbeid. De Vlaardingse bijstandsgerechtigde wordt bijgestaan door het Haarlemse advocatenkantoor Fischer Advocaten in deze procedure, waarin zowel de WWB zelf als de Vlaardingse reïntegratieverordening op de korrel worden genomen. Het zwaartepunt van de bezwaargronden is opnieuw van principiële aard. Gerefereerd wordt aan art.19 van de Grondwet, art.23 van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens, art. 8 van het Internationale Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten, en art. 4 van het EVRM (met verwijzing naar de Conventies van de International Labour Organisation). Tot slot wordt verwezen naar art.13 van het Europees Sociaal Handvest en de nodige jurisprudentie aangehaald. Zowel in de Arnhemse als in de Vlaardingse zaak is de bal aan het rollen gebracht door lezing door de gedupeerden van het artikel Kleerhangers sorteren of kreperen van freelance publicist Louis van Overbeek, dat oorspronkelijk verscheen in het Katholiek Nieuwsblad van 27-04-2007, maar later nog werd aangevuld. |
Lees meer over: vrijheid, repressie & mensenrechten | aanvullingen | dwangarbeid in de Bijstand | richard uit Den Haag - 22.02.2008 14:27
Beste lezer, De overheid maakt misbruik van de uitkeringen. Het "verlonen" van een uitkering, het omvormen tot salaris is uitkeringsfraude. De WW of Bijstandwet zijn nooit bedoeld om als salaris te dienen, ze zijn juist bedoeld voor mensen die niet aan een salaris kunnen komen. Mijns inziens ligt daar ook een juridisch aanknopingspunt m. b. t. de rechtszaken tegen de WWB.
| Pleitnota (bezwaarschrift) Arnhemse zaak | mr. Arno van Deuzen, advocaat Abvakabo-FNV - 22.02.2008 20:46
In vervolg op mijn schrijven d.d. 17 augustus 2007 wil ik bij dezen de gronden voor het be-zwaar nader aanvullen, waarbij naast principiële, deels internationaalrechtelijk gegrondveste bezwaren, ook bezwaren geuit zullen worden tegen de gevolgde procedure, die deels in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, die in de Awb zijn geïncorporeerd, geacht wordt. Cliënt is van mening, dat de opgelegde arbeidsverplichting in het kader van “Work First” in strijd met internationaalrechtelijke (rechts)normen is en derhalve deze verplichting niet aan hem opgelegd mag worden. Allereerst kan men bij “Work First’, ook in de Arnhemse versie, spreken van “dwangarbeid”, hetgeen in strijd is met de artikelen 4 en 23 van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens, artikel 8 lid 1 en lid 2 sub a IVBPR, artikel 4 EVRM alsmede artikel 12 jo. 13 ESH. Immers al deze artikelen verbieden in een of andere vorm dwangarbeid en respecteren de keuze op een vrije arbeidskeuze. Dit laatste recht is overigens ook in de Nederlandse Grond-wet vastgelegd. Ook in de visie van de Europese Commissie is sprake van dwangarbeid: “First, that the work or service is performed by the worker against his will and, secondly, that the requirement that the work or service be performed is unjust or oppressive or the work or service itself involves avoidable hardship” Ten dezen is daarvan sprake. Het argument van de regering, en veel gemeenten, de arbeidsplicht toch toelaatbaar te achten is, dat dit gericht zou zijn op arbeidsinschakeling en een noodzakelijk instrument zou zijn voor mensen met een grote(re) afstand tot de arbeidsmarkt om die arbeidsinschakeling te bereiken. Dit argument treft geen doel. Immers, al zou dit waar zijn, dan nog mag dat niet in strijd met hogere (verdragsrechtelijke) normen komen, die rechtstreekse werking hebben. Ten dezen is daarvan sprake. Bovendien is dit argument, ook op inhoudelijke gronden, niet valide. Vaak worden in het kader van “Work First’ eufemistische termen gebruikt. Het verrichten van deze arbeid zou “een uitdaging zijn”, de uitkeringsgerechtigde wordt “een aanbod gedaan”, dat hem “een nieuwe kans” biedt. Feit is evenwel dat de uitkeringsgerechtigde onder belofte van verlies van zijn uitkering gedwongen wordt aan dit project mee te doen. De hangmat van zijn uitkering zou een trampoline naar succesvolle reïntegratie worden en een beetje dwang past daar dan bij. Wat de uitdaging is van schoffelen in het plantsoen heeft cliënt evenwel nog niet mogen ontdekken. Ook moge daaruit blijken, dat van vrijwilligheid geen sprake is. Op grond van de Nederlandse en internationale regelgeving bestaat er een recht op bijstand c.q. een voorziening op minimumniveau. Te constateren valt, dat deze minimumvoorziening door de arbeidsplicht illusoir wordt. Immers er wordt geen bijstand toegekend dan wel wordt deze ingetrokken op het moment dat (namens) de gemeente een werkervaringsplaats aan-biedt c.q. wordt aangeboden. Immers weigert men die dwangarbeid, dan wordt men gekort op de uitkering dan wel wordt deze geheel ingetrokken, zoals in de onderhavige zaak. Dit wordt ook in strijd met artikel 13 ESH geacht. Het Europese Comité inzake de Sociale Rechten waarschuwde de Nederlandse regering in verband met de WWB in 2006 in haar jaarlijkse rapport: “reducing or suspending social assistance benefits is only compatible with the Charter if this does not deprive the individual concerned of means of subsistance” Door de arbeidsverplichting te koppelen aan het verlies van bijstand maakt u c.q. de Neder-landse regering zich hieraan schuldig. Kenmerk van de “Work First” trajecten is, dat er geen reguliere baan wordt aangeboden, maar een werkervaringsplaats, zo ook in Arnhem. De vraag is in hoeverre deze, vaak zinloze, arbeid bijdraagt aan het vinden van een reguliere baan? Wie zet die arbeid nu op zijn CV? Gezien het arbeidsverleden van cliënt moge ook duidelijk zijn, dat deze arbeid zwaar onder zijn niveau is en derhalve niet als passend beschouwd kan worden. Cliënt heeft daaromtrent in eerdere in-stantie zelf ook al enige opmerkingen gemaakt. Dat dit werk inderdaad vaak onder het niveau van de deelnemers ligt, wordt ook erkend door Roelof Stapel, coördinator bij het CWI te Am-sterdam: ”Ik hoor zeker dat mensen dit werk beneden hun niveau vinden. Heel vaak zelfs. Ze moeten het werk niet te leuk gaan vinden…”. Gezien zijn arbeidsverleden hoeft cliënt ook niet (meer) te wennen aan een arbeidsritme en/of regelmaat, zodat ook deze drogredenen, die vaak ter rechtvaardiging worden gebruikt, geen doel kunnen treffen. Enige tijd geleden heeft de gemeente Arnhem uit bezuinigingsoverwegingen de gesubsidi-eerde arbeid in haar gemeente een nekslag toegebracht. Deze werd toen, na de nodige juri-dische en politieke verwikkelingen, ondergebracht bij Presikhaaf, een instelling voor WSW-arbeid. Naar nu blijkt is daar ook de dwangarbeid krachtens de WWB ondergebracht. Op grond van de Memorie van Toelichting bij de WWB kan een en ander echter “nooit louter dienen als budgetvriendelijke oplossing voor het doen verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten waarvoor geen of onvoldoende publieke financiering voor handen is”. Nu kan men zich afvragen of schoffelen in de groenvoorziening een maatschappelijk nuttige activiteit is, maar in ieder geval is het wel een activiteit die voorheen normaal betaald werd en later door WSW-werknemers en/of middels gesubsidieerde arbeidsplaatsen werd verricht. In toenemen-de mate wordt deze arbeid door gedwongen werken in het kader van de WWB vervangen. Af-gevraagd dient dan ook te worden of cliënt baat heeft bij het opdoen van deze werkervaring en daarmee zijn afstand tot de arbeidsmarkt wordt verkleind? Of zoals Harm Jacobs van het vleesverwerkingsbedrijf Benedik het onlangs zei: “Laat ik daar eerlijk in zijn. Voor ons is het natuurlijk veel goedkoper om mensen op een stageplek te zetten dan om uitzendkrachten in te huren”. Naast deze principiële bezwaren kan de bestreden beslissing ook om andere redenen niet ge-handhaafd blijven. De arbeid die door uitkeringsgerechtigden verricht wordt, voldoet aan de essentialia van de ar-beidsovereenkomst . Op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad is een overeenkomst, die aan de essentialia voldoet, ongeacht hoe men deze ook noemt, een arbeidsovereenkomst. Dat betekent dat Titel 10 van Boek 7 van het BW van toepassing is. Indien u cliënt al te werk wilt stellen, dient u hem ook het reguliere (CAO)loon uit te betalen. Immers op grond van de Nederlandse en internationale wetgeving alsmede de daarop gebaseerde jurisprudentie geldt het principe “gelijke arbeid, gelijk loon”. Het verstrekken van een bijstandsuitkering voldoet niet aan dit criterium In artikel 5 van de (arbeids)overeenkomst met Presikaaf wordt afgesproken, dat “in overleg’” geregeld wordt welke werkzaamheden de uitkeringsgerechtigde gaat verrichten. Reeds eerder heeft cliënt de retorische vraag gesteld op welk overleg hier gedoeld wordt. Uit de antwoorden van de gemeente en Presikhaaf komt naar voren, dat dit een keuze betrof uit twee door cliënt niet-gewenste mogelijkheden, doch dit kan men geen overleg noemen. Met betrekking tot de eisen waaraan reëel een daadwerkelijk overleg dient te voldoen, moge ik u verwijzen naar het vonnis van de kantonrechter Amsterdam d.d. 23 juli 2004 . Eveneens in artikel 5 van eerdergenoemde overeenkomst lezen we dat deze werkzaamheden moeten passen in het “vooraf gestelde doel”. In de bij mij aanwezige stukken heb ik nergens een doelomschrijving mogen aantreffen, zodat u verzocht wordt dienaangaande nadere infor-matie te verstrekken. De situatie van cliënt dient persoonlijk beoordeeld te worden, toegesneden op zijn kwaliteiten, mogelijkheden en eventuele beperkingen. Een dergelijke individuele beoordeling heb ik even-wel in de aanwezige gedingstukken niet mogen aantreffen. Cliënt vraagt zich af in hoeverre de gemeente Arnhem zich bij haar sanctionering voldoende rekenschap gegeven heeft van het bepaalde in de artikelen 3 t/m 5 van de Reïntegratieveror-dening? In artikel 3 lid 1 wordt bepaald dat u zorgt voor “een voldoende gevarieerd aanbod van reïntegratie-instrumenten”. Uit het dossier blijkt evenwel, dat cliënt de keuze geboden werd tussen werken bij Presikhaaf of werken bij Presikhaaf. Dit lijkt mij niet een bijzonder ruim aan-bod. Op grond van artikel 5 lid 1 wordt een persoon die deel uitmaakt van de doelgroep ondersteu-ning aangeboden bij arbeidsinschakeling. Uit het voorgaande moge blijken, dat cliënt hierbij grote vraagtekens plaatst. In het geheel wordt niet duidelijk gemaakt hoe de werkverschaffing mogelijkerwijze zou kunnen leiden tot het vinden van reguliere, betaalde arbeid. Bovendien is nauwelijks sprake van ondersteuning, maar veeleer van dwang, hetgeen met de bewoordingen van uw eigen Verordening in strijd lijkt te zijn. Op grond van het Maatregelenbesluit dient beoordeeld te worden in hoeverre de verweten ge-draging en de sanctie, gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de persoon van de uitkeringsgerechtigde, juist zijn. In dit kader dient ook beoordeeld te worden of er sprake is van dringende redenen om van een sanctie af te zien. Enerzijds kan geconstateerd worden dat uw motivering van deze toets wel zeer summier is, terwijl anderzijds niet gebleken is in hoever-re eerdere bezwaarprocedures, waarvan door cliënt een gewonnen, in deze beoordeling een rol gespeeld hebben? In het kader van “Work First” dient de uitkeringsgerechtigde zelf voor zijn (werk)kleding te zor-gen. Met de aanschaf(kosten) daarvan komt zijn inkomen beneden het bijstandminimum, zo-dat ook deze bepaling niet gehandhaafd kan blijven. Immers een uitkering of loon beneden het sociaal minimum mag niet geboden worden. Op grond van de WWB moest de gemeente (lees het College van B&W) voor 01 januari 2005 een Reïntegratieverordening opstellen. Deze is in mijn bezit, maar het daarop gebaseerde be-leidsplan (opgesteld door de gemeenteraad) niet, zodat ik u wil verzoeken die mij toe te zen-den. Mutatis mutandis geldt zulks eveneens voor de Beleidsaanbeveling van de Staatssecre-taris van SZW, waar u een beroep op doet en die zich niet onder de gedingstukken bevindt. Tot slot wil ik u verzoeken mij toe te zenden het complete dossier, opdat beoordeeld kan worden of het bezwaar nog nadere aanvulling behoeft. Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden handhaaft cliënt dan ook zijn eerder ingenomen standpunt met het verzoek zijn bezwaar gegrond te verklaren onder toekenning van de kosten van deze procedure alsmede de schade te vergoeden.
| pleitnota 2, Vlaardingse zaak | mw. mr. E.C. Weijsenfeld, Fischer Advocaten - 22.02.2008 21:01
Dwangarbeid De gemeente verplicht cliënt werk te aanvaarden dat niet geschikt voor hem is en niet bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling. Nu hij hier niet aan meewerkt wordt zijn uitkering met 100% gekort, gematigd tot 50%. Dat wil zeggen dat hij onpelder het bestaansniveau wordt geduwd door de gemeente omdat hij gestopt is met het werk. Dit is in strijd met het wereldwijd erkende verbod op dwangarbeid. Dit recht is allereerst vastgelegd in de Grondwet. Artikel 19, derde lid, van de Grondwet staat dat het recht van iedere Nederlander op vrije keuze van arbeid wordt erkend. Dit recht is ook verankerd in artikel 23 van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens en artikel 8, derde lid van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. Het recht om niet gedwongen te worden om dwangarbeid of verplichte arbeid te verrichten staat ook in artikel 4, tweede lid van het EVRM. Dit artikel behelst één van de kernbepalingen van het verdrag en staat ook geen uitzonderingen toe – zelfs niet in een noodsituatie (EHRM, Siliadin v. Frankrijk, 26 juli 2005, nr. 73316/01, r.o. 112). Artikel 4 EVRM moet geïnterpreteerd worden in het licht van de Conventies van de International Labour Organisation (ILO), in het bijzonder ILO-Conventie nr. 29 inzake Dwangarbeid van 1930. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft hierover het volgende overwogen in de zaak Siliadin v. Frankrijk: “115. In interpreting Article 4 of the European Convention, the Court has in a previous case already taken into account the ILO Conventions, which are binding on almost all of the Council of Europe’s member States, including France, and especially the 1930 Forced Labour Convention (see Van der Mussele v. Belgium, judgment of 23 November 1983, Series A no. 70, § 32). 116. It considers that there is in fact a striking similarity, which is not accidental, between paragraph 3 of Article 4 of the European Convention and paragraph 2 of Article 2 of Convention No. 29. Paragraph 1 of the last-mentioned Article provides that “for the purposes” of the latter Convention, the term “forced or compulsory labour” shall mean “all work or service which is exacted from any person under the menace of any penalty and for which the said person has not offered himself voluntarily”. 117. It remains to be ascertained whether there was “forced or compulsory” labour. This brings to mind the idea of physical or mental constraint. What there has to be is work “exacted ... under the menace of any penalty” and also performed against the will of the person concerned, that is work for which he “has not offered himself voluntarily” (see Van der Mussele v. Belgium, cited above, § 34).” De kernvraag is dan ook of er sprake is van “work or service which is exacted from any person under the menace of any penalty and for which the said person has not offered himself voluntarily” in de zin van artikel 4 EVRM en artikel 2 ILO-Conventie nr. 29. Cliënt stelt zich op het standpunt dat hier inderdaad sprake van is. Zijn recht om niet onderworpen te worden aan dwangarbeid, dan wel verplichte arbeid, wordt geschonden. Allereerst is er sprake van arbeid waarvoor cliënt zich niet vrijwillig heeft aangeboden. Integendeel. Ten tweede is er sprake van dreiging met een 'penalty'. Deze 'penalty' bestaat er uit dat zijn uitkering met 100% (50%) wordt gekort gedurende een maand. Bij een tweede weigering wordt dit zelfs twee maanden. Deze maand heeft cliënt onvoldoende inkomsten. Hij kan niet voldoen aan de meest noodzakelijke kosten van het bestaan. Dit is een zeer zware straf met ernstige gevolgen voor cliënt. Op het verbod van dwangarbeid, dan wel verplichte arbeid, bestaat geen uitzonderingsmogelijkheid. Dit recht is zo fundamenteel dat er niet van mag worden afgeweken. Het dwingen van cliënt om bepaald werk te accepteren op dreiging van een straf is dan ook in strijd met artikel 4 ERM en artikel 1 van ILO-Conventie nr. 29. Het straffen omdat cliënt dit werk weigert is hiermee ook in strijd. Om deze reden kan de beslissing niet in stand blijven. Strijd met doel en systematiek WWB De bestreden sanctie komt ook in strijd met doel en systematiek van de Wet Werk en Bijstand. Op grond van artikel 7 van deze wet dienen gemeentes twee taken uit te voeren: Het verlenen van bijstand aan mensen met broodnood; en Het bieden van ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Beide taken voert de gemeente in casu niet uit. De bijstand wordt zo ver gekort dat cliënt onder bijstandsniveau wordt geduwd. De noodzakelijke bijstand voor mensen die niet kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan wordt niet verleend. Cliënt wordt geen ondersteuning geboden bij arbeidsinschakeling. Hem wordt werk aangeboden dat niet passend voor hem is en op geen enkele wijze bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling. Hij is hoog opgeleid en wordt verplicht bruingoed en kopjes te sorteren. Dit werk biedt geen perspectief voor een toekomstige loopbaan. Er is geen mogelijkheid om bij dit bedrijf, of een soortgelijk bedrijf, in dienst te komen. Tenzij de gemeente voorstaat dat cliënt daar eeuwig blijft werken zonder een aanstelling en zonder salaris. Dit is niet de bedoeling van de WWB. Het moet gaan om tijdelijke ondersteuning zodat de betreffende persoon op een goede plek terechtkomt en daar ook werkzaam blijft. Het werk is niet afgestemd op de individuele behoeften van cliënt. Hij heeft steeds gezegd graag te willen werken en heeft daar veel ideeën en plannen over ingediend. Cliënt is door uw gemeente voorgedragen voor een persoongebonden re-integratietraject. Op deze manier kan hij voorzien in een duurzame carrière waarmee hij voorgoed uit de bijstand kan komen. De individuele benadering is het uitgangspunt bij artikel 9 WWB (inzake de arbeidsverplichting). Ook de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vindt dat veel gemeenten de wet onjuist interpreteren. Gemeenten menen dat er een eis bestaat van de “kortste weg naar werk” terwijl de eis inhoudt dat gekozen moet worden voor de “beste weg naar werk”. Hieronder kan ook scholing, sociale activering en inburgering vallen (Kamerstukken II, 2006-2007, 29 674, nr. 16, p.6). Re-integratieverordening Het bestreden besluit komt ook in strijd met de Re-integratieverordening van de gemeente. In artikel 2 van deze verordening staat dat het college ondersteuning biedt aan de leden van de doelgroep en zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van voorzieningen, daarbij rekening houdend met de aard en omvang van de te bepalen prioriteitsgroepen en de voorzieningen die het meest geschikt zijn voor de leden van die groepen. In artikel 6, eerste lid, van deze verordening staat dat leden van de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling. In de ´Beleidsregels re-integratie gemeente Vlaardingen´ zijn de voorzieningen nader uitgewerkt. In artikel 2 staat dat het college een werkstage kan aanbieden gericht op arbeidsinschakeling. Hetgeen uw college cliënt heeft aangeboden helpt hem niet bij arbeidsinschakeling en is daarmee in strijd met de verordening en beleidsregels. Strijd met artikel 13 Europees Sociaal Handvest In artikel 13 van het Europees Sociaal Handvest (1996) staat dat de Staat er voor moet zorgen (ensure) dat ieder recht heeft op adequate bijstand. Een sanctie van 100% drukt cliënt onder het bestaansminimum. Dit is in strijd met artikel 13 ESH. Het Europees Comité inzake Sociale Rechten concludeerde in 2006 dat sancties alleen in overeenstemming zijn met het Handvest als deze het individu niet de bestaansmiddelen ontneemt (XVIII-1, pagina 564): “It is in conformity with article 13 to establish a link between social assistance and the willingness to seek work or undertake vocational training, so long as the conditions are reasonable and fully consistent with the objective of providing a long-lasting solution to the individual’s problems. However, reducing or suspending social assistance benefits is only compatible with the charter if this does not deprive the individual concerned of means of subsistence.” De opvatting dat in het bestuursrecht in Nederland inspanningsplichten, oftewel in internationale verdragen vastgelegde sociaal economische rechten, niet toetsbaar zijn, wordt niet gedeeld door internationale rechtsprekende instanties, waaraan Nederland gebonden is. De gebondenheid van de nationale overheid aan het ESH volgt uit het arrest Fratelli Costanzo (Case 103/88, Fratelli Costanzo SpA v. Commune di Milano, 1989, ECR 1839) gelezen in combinatie met de BECTU-zaak (Case C-173/99, R. v. Secretary of State for Trade and Industry, ex parte Broadcasting, Entertainment, Cinematographic and Theatre Union (BECTU), 2001, ECR I-4811). In de BECTU-zaak is bepaald dat het ESH gezien moet worden als een “substantive point of reference”. Meer dan dat verlangt cliënt niet, hij verlangt niet meer dan dat we hier vaststellen dat het ESH betekenis heeft. Gewezen wordt ook nog op de uitspraak van de Centrale Raad van 11 oktober 2007 (LJN BB5687). In die uitspraak geeft de Centrale Raad in een overweging ten overvloede aan “dat inmiddels wel sprake is van enige rechtsontwikkeling met betrekking tot de rechtstreekse werking van bepalingen als hier aan de orde.”
E-Mail: loverbeek22319@hotmail.com | |
aanvullingen | |